Waar is de juf? En waar de meester?

De leerresultaten van Nederlandse kinderen zijn niet best.

Ze rekenen slechter dan ooit, ze maken veel spellingfouten, ze lezen slechter en minder, en ze schrijven beroerd. Dit in tegenstelling tot kinderen in andere landen. Gehoord op de radio en gelezen in de krant, en dan denk je, tja wat moet je met dit nieuws? Vanuit de politiek wordt geschreeuwd dat de resultaten beter moeten worden.

 

Schoolbesturen schreeuwen dat het beter moet worden. Schooldirecties schreeuwen dat de resultaten beter moeten worden en sturen hun leerkrachten naar bijscholingscursussen. Er worden nieuwe lesmethodes ontwikkeld. Leerkrachten moeten de nieuwe lesmethodes gaan toepassen, de leerresultaten toetsen en evalueren. Klinkt goed, denk je misschien. Dan moet het wat gaan worden met onze kinderen. Maar laten we even naar de feiten kijken in plaats van ons te verliezen in mooie toekomstplannen.

 

De leerkracht die voor mooie opbrengsten moet zorgen...

A: werkt zich een slag in de rondte om elke individuele leerling goed in kaart te brengen en op eigen niveau verder te helpen,

B: moet zich in rap tempo verdiepen in nieuwe methodes,

C: volgt bijscholingscursussen ten behoeve van de nieuwe methodes,

D: moet zich verantwoorden naar zijn leidinggevenden en naar ouders,

E: heeft vaak te maken met kinderen die een rugzakje hebben,

F: loopt dus de meeste tijd op zijn of haar tandvlees,

G: zit met een burn-out thuis, of nog erger: bestaat niet eens! 

Er zijn scholen waar de leerlingen in tien minuten een instructie volgen en daarna aan een opdracht moeten werken, onder begeleiding van een stagiaire, een school-assistent of de conciërge. Een bereidwillige ouder is, in geval van ziekte, ook een optie om een klas niet naar huis te hoeven sturen.

Maar laten we nog verder teruggaan waar het vaak al misgaat.

Het vak van leerkracht lijkt alleen nog aantrekkelijk voor bevlogen meiden en een enkele knul die het leuk vinden om met kinderen te werken. Zij kiezen ervoor om de vierjarige PABO te doen om kinderen iets te leren. Of er melden zich zij-instromers op de PABO; zij kunnen op grond van hun vooropleiding een verkort opleidingstraject volgen. Dit houdt in dat er amper stagemomenten zijn en dus weinig stage-ervaring in de verschillende groepen. Van diegenen die zich aanmelden voor de PABO haakt een groot deel voortijdig af. Zij halen óf de verplichte taal- en rekentoets niet of haken voor het behalen van het diploma af. De grote tekorten aan leerkrachten worden op die manier niet aangevuld of door mensen met zeer weinig ervaring tijdens de opleidingstijd.

Ik zei het al, er kiezen meer vrouwen voor het vak van leerkracht dan mannen. Als ze hun hoofd al boven water kunnen houden dan zetten ze hun baan na het eerste kind om in een parttime baan ( vul dan die baan maar weer eens op tot een hele baan voor de groep kinderen). En de mannen, die meestal wel fulltime werken, zijn vaak ambitieuzer en kiezen voor een mogelijkheid om opgeleid te worden tot schoolleider. Weer een meester minder voor de klas dus.

En hoe zit het eigenlijk met de PABO? Is die eigenlijk wel toereikend? Is de PABO wel voldoende praktijkgericht? Krijgen de studenten wel genoeg mogelijkheden om  praktijkervaring op te doen of moeten zij zich grotendeels richten op de boeken om hun pedagogische, en didactische vaardigheden te ontwikkelen? Als ze geluk hebben is er een mentor die ze het vak bijbrengt en hun enthousiasme aanwakkert, maar als ze een klas moeten begeleiden, die zojuist naar tien minuten instructie heeft moeten luisteren, betwijfel ik of dit het vak is wat ze beoogd hadden.

 

Maar het maakt niet uit, het doet er allemaal niet toe, hier hebben we gewoon niks mee te maken, niet zo zeuren! De opbrengsten op taal- en rekengebied MOETEN omhoog. Hoe? Wie het weet mag het zeggen. Of schrijven, of roepen!