Spontaan en onbevangen

Je kent het wel als je kinderen hebt. Je staat in de rij bij de supermarkt met je peuter te wachten tot je aan de beurt bent. Het schiet niet op en dat geeft je peuter de tijd om de zaak eens goed in ogenschouw te nemen. Het ukkie kan nog maar net praten, maar wel net goed genoeg om voor anderen ook verstaanbaar te zijn. En dan zegt ze opeens uit het niets "Die ben dik, hè" Jij weet dondersgoed dat ze de dame  met flink overgewicht voor je in de rij bedoelt, maar je hoopt dat 1. de dikke dame het niet gehoord heeft en 2. dat de aandacht van je peuter alweer door iets anders getrokken wordt. En dus doe je net of je niets gehoord hebt en kijk je met een stalen gezicht alsof het jou niet aangaat. "DIE BEN DIK!" Zo van , had je me niet gehoord en wat vind jij er nou van? Je kijkt je peuter aan en legt stilletjes je vinger op je mond, ssst. Maar omdat het nog niet bevestigd is door jou blijft het maar doorgaan. De mevrouw heeft het nu ook wel door dat ze een maatje meer is en omdat je die grote blauwe ogen van je peuter alweer vragend naar je ziet opkijken en je weet dat ze het anders straks door de supermarkt roept, zeg je maar gauw, "Ja, nou! "  Afgehandeld. Dit was zo'n 35 jaar geleden, maar wie peuters of kleuters thuis heeft rondlopen weet dat dit spontane taalgebruik gewoon dagelijkse kost is.

Ik mocht het gisteren nog een paar keer ervaren.

Ik was aan het oppassen en de stoffeerder belde aan. Ik was op de hoogte van zijn komst en deed de deur open. Nog voor ik had kunnen verzekeren "U komt voor de trap?" stapte hij al naar binnen om zijn lappen vloerbedekking in de gang te laten vallen.  Dan weet je meteen  al wat voor iemand je over de vloer krijgt. Na een halve trap vroeg ik me af of het gepast was om in coronatijd iemand iets te drinken aan te bieden. Ik vroeg het toch, maar zo ver was hij nog niet, zei hij. Okee, later dan maar.

Ik haalde Max van school. Max en zijn zusje waren samen met hun ouders pas verhuisd en dat was nog goed te zien, er zwerfde overal nog wat van de verhuizing rond wat nog geen permanente plek had gekregen; rommelig dus. Maar dat was bekende rommel. Toen Max de gang in liep, waar het wemelde van de pluizen vloerbedekking en hij dit eens zo aanzag terwijl hij zijn jas ophing, kwam het er uit. "Als die man zo'n rommel maakt moet ie het ook weer zelf opruimen, hè!"  Zo die zat!

We aten een boterham, maar het was voor de stoffeerder nog geen tijd om te lunchen, blijkbaar. Wel om te roken, bij de open voordeur, wel ja! "Kan die deur niet dicht, het wordt koud!" Dat was Max en eigenlijk had ik het moeten zijn die dit had moeten zeggen, maar ja, ik wilde wel dat die trap een beetje netjes werd, dus hield ik me in. Maar de verstandigste van ons twee had het gewoon gezegd. Niks geen terughoudendheid, zeggen waar het op staat. Max wilde graven; het kon nu nog naar hartelust in deze tuin ,die nog een opknapbeurt zou krijgen. Tess bleef liever binnen. De stoffeerder was al een trap afgedaald en was aan de onderste trap begonnen en Tess en Max stonden op de drempel van de kamer toe te kijken. De stoffeerder ging stoïcijns voort met zijn arbeid.Zoals het  hier klinkt, zo was het.  Geen vriendelijk woord naar de kinderen, geen  grapje om je werkdag wat op te vrolijken. Max deed toch maar een stap in de gang om zijn jas te pakken. En dan hardop in de kamer"Die man kijkt mij gewoon aan en hij zegt helemaal niks!" Ik wisselde een blik met Max uit. Zo van , ja Max, ik weet het, een saaie pier. "Zegtie tegen jou ook helemaal niks, oma?"   "Nee, Max, niks." kon ik alleen maar zeggen. Voor het sociale mannetje wat Max is was het onbegrijpelijk.